Zeeuwse (v.a. 1860)


Synoniemen: Zeeuwse Witte, Zeeuwse Tarwe, Witte Zeeuwse, Witte Zeeuwse Ris, Goese


Kruisingsouder van Wilhelmina

De Zeeuwse werd, zoals de naam doet vermoeden, van oorsprong op de Zeeuwse klei geteeld in Zeeland en Vlaanderen. Het is een landras dat zich heeft aangepast aan het lokale klimaat en goed tegen natte en koude omstandigheden kon. Het werd al halverwege de 19e eeuw geteeld in Zeeland en is een veel gebruikte kruisingsouder geweest. Bij de kruisingen tussen de Rode Dikkop en Zeeuwse tarwe werd gelet op eigenschappen zoals bakkwaliteit, productiviteit, winterhardheid en stevigheid van het stro. Hieruit zijn o.a. Mansholt’s Witte Dikkop en de Gekruiste Spijk Ic zijn voortgekomen. Deze laatste werd in 1901 hernoemd bij gelegenheid van het bezoek van koningin Wilhelmina in de naam Wilhelmina.

Ook het tarwe ras Duivendaal is voortgekomen uit een kruising tussen Zeeuwse tarwe en squarehead, beschreven in de vierde editie van Handboek voor den Nederlandschen Landbouw en Veeteelt van G. Reinders in 1893, te zien op de vierde onderstaande afbeelding.



Herintroductie

Zeeuwse wintertarwe heeft lang en wit stro, met een redelijk lange en spits toelopende aar. Het ras geeft een goede opbrengst, en ook de kwaliteit van de korrel wordt niet snel door een andere tarwesoort overtroffen. Het gewas kon door de lengte wel snel gaan legeren (omvallen van het stro) en verlangt een vruchtbare bodem. In Zeeuws Vlaanderen wordt dit oude ras tegenwoordig weer op kleine schaal geteeld.

Teeltspecificaties

Graansoort Tarwe
Type en groeiwijze Wintertarwe, Zeeuwse (var. Albidum), Landras
Korrelkleur en vorm Grote, witte, melige korrel
Lengte 0.5 - 0.9
Zaaitijd Oktober - november
Oogst Rond juli, na afrijping korrel