Nieuws

Opiniebijdrage NRC: De boer kan het niet alleen

Gepubliceerd op
20 juli 2020

Er is in Nederland toekomst voor de koe. Maar verduurzaming van de veehouderij vraagt wat van boeren, overheden én consumenten, schrijven Ingeborg de Wolf en Theun Vellinga van Wageningen University & Research in NRC.

Nederland is een hogedrukvat: een zeer hoge dichtheid van zowel mensen als dieren. Door de sterke verstedelijking is land schaars en concurreert voedselproductie met andere gebruiksfuncties van het platteland, zoals natuur, recreatie en verkeer. Bovendien is ons landbouwvoedselsysteem een intensief systeem dat op een steeds kleiner areaal nog altijd groei in export weet te realiseren. ‘Superkoe’ Nora, deze week geportretteerd in NRC, die in haar leven 200.000 liter melk heeft gegeven, is er een voorbeeld van.

Dit alles heeft een keerzijde: met name de duurzaamheid van de veehouderij en de rol van het dier daarbinnen staan ter discussie. Dit zie je terug in de stikstofcrisis en de rol van landbouw hierin. Boerenprotesten, een trekkerverbod, rapporten van de commissie-Remkes, veevoermaatregelen en daaropvolgend nieuwe boerenprotesten. Er is zoveel te doen over veehouderij, milieu en klimaat, dat de vraag opdoemt: is er nog wel ruimte voor veehouderij in Nederland? En waarom is het vinden van antwoorden zo moeilijk?

Vergeleken met dertig tot veertig jaar geleden zien we een sterke vermindering van uitstoot van ammoniak en van verliezen van stikstof en fosfor naar grond- en oppervlaktewater. Maar het is nog niet voldoende. Natuur en milieu staan nog steeds onder druk en verdere stappen zijn nodig. Daarbij gaat het ook om andere aspecten van duurzaamheid, zoals biodiversiteit, landschap en dierenwelzijn.

In de veehouderij zien we dat vraagstukken vaak los van elkaar worden bekeken. De focus ligt op één of een beperkt aantal aspecten, bijvoorbeeld uitstoot van broeikasgassen of verbetering van het dierenwelzijn. Voor deze vraagstukken moet er dan op korte termijn een oplossing worden bedacht, zoals nu het geval is bij stikstof. Bovendien is de oplossing vaak technisch van aard: we fokken dieren die meer melk kunnen geven, minder methaan uitstoten, beter kunnen omgaan met een meer gevarieerd kringloopdieet of die beter tegen de warmte kunnen. Ook bekijken we vraagstukken vaak op één schaalniveau en zoeken we daar oplossingen: we kijken naar het boerenbedrijf, de regio of nationaal, en leggen niet de verbinding tussen die niveaus.

Geen eenvoudige oplossing

Daarbij is de maatschappelijke discussie hevig gepolariseerd: iedere (belangen)groep heeft zijn eigen waarheden en onwelgevallige (wetenschappelijke) informatie wordt openlijk in twijfel getrokken.

Er ligt veel op het bord van ‘de boer’: vragen vanuit de voedselketen en wensen vanuit de maatschappij komen op het boerenbedrijf samen. Maar de boer is slechts een schakel in een landbouwvoedselsysteem, dat bestaat uit toeleverende bedrijven, ondersteunende diensten, verwerkers, supermarkten en ten slotte de consument. Samen vormen zij een keten van onderlinge afhankelijkheden. Iedere partij daarin moet worden aangesproken op zijn verantwoordelijkheid voor verduurzaming. De commerciële belangen van veel van deze partijen komen echter vaak niet of slechts gedeeltelijk overeen met het maatschappelijk belang.

Het veehouderijvraagstuk in Nederland is dus erg complex. Er is geen eenvoudige, algemene oplossing te vinden, waarbij ‘one size fits all’ geldt. Voor een duurzame en gewaardeerde veehouderij moet er aan veel aspecten recht gedaan worden: minder uitstoot van ammoniak en broeikasgassen, betere diergezondheid en dierenwelzijn, meer biodiversiteit, een leefbaar platteland en een toekomstperspectief voor de boer en de voedselketen. Keuze voor verbeteringen op het ene gebied kan zorgen voor verslechtering bij andere aspecten.

Deze keuzes raken ons allemaal; de verantwoordelijkheid daarvoor kun je niet alleen bij de boer of de landbouwsector neerleggen. Het gesprek daarover moet breder gevoerd worden in de vorm van een maatschappelijke dialoog. Niet over, maar met elkaar praten. Dan werkt het niet om alleen eigen waarheden te ventileren en andere informatie als onwaar aan de kant te zetten. Een proces van gezamenlijk verkennen van informatie en het leren kennen van elkaars ‘taal’ is noodzakelijk. Daarbij hoef je het nog steeds niet eens te zijn met elkaar, maar je spreekt wel over hetzelfde vraagstuk, erkent elkaars invalshoek en kunt hiervoor begrip opbrengen. Alleen zo kun je tot consensus komen, in plaats van verder te polariseren.

Publieke belangen

In een dergelijke maatschappelijke dialoog ontstaat ook ruimte om vraagstukken niet langer op een hoofdzakelijk technologische wijze in te vullen. Door de huidige eenzijdige aanpak ontstaat zowel bij burgers als bij veehouders weerstand, en groeit de kloof tussen hen. Zo hebben veel burgers het idee dat er binnen de veehouderij geen oog is voor het dier en het dier slechts een gebruiksvoorwerp is. Veehouders hebben ondertussen het gevoel dat hen technische oplossingen opgedrongen worden, maar dat zij zelf geen inspraak hebben en er voorbij gegaan wordt aan hun vakmanschap. Ruimte geven aan deze sociale en emotionele aspecten draagt bij aan het dichten van de kloof.

Daarbij ligt er een duidelijke regierol voor overheden. Het gaat immers om zaken van publiek belang: voedselzekerheid, voedselveiligheid en een goede en gezonde leefomgeving en economie. En om kwaliteiten/producten/diensten als landschap, biodiversiteit en waterberging, die los staan van de kwaliteit van de producten die de veehouders leveren. Daarnaast zijn er ook internationale afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Dat kan allemaal niet door het bedrijfsleven worden verzorgd, dat immers een eigen agenda heeft waarin voortbestaan en marktaandeel een prominente rol spelen.

Een boer kan dus wel wat willen, maar is door de afhankelijkheden in de keten beperkt in zijn mogelijkheden. Dat wordt nog versterkt door marktwerking. De prijzen voor zijn producten staan onder zware druk door de politieke en maatschappelijke wens om een goedkoop voedselpakket aan te bieden en de onderlinge concurrentie van supermarkten om de goedkoopste te zijn. Er is weinig ruimte om dingen anders te doen. Wil je dit doorbreken, dan zal je moeten nadenken over andere relaties, zoals het verkorten van de voedselketen. De boer alleen kan dat niet bewerkstelligen.

Zelfvoorziening onrealistisch

Niet alles kan op bedrijfsniveau worden opgelost. Hoge emissies in een regio zijn vaak eerder een gevolg van een hoge dichtheid aan bedrijven, dan van slechte milieuprestaties op één bedrijf. Dit zijn vraagstukken die eerder bij de overheid thuishoren dan bij de individuele boer.

En dan is het landbouwvoedselsysteem niet eens nationaal, maar internationaal georganiseerd. Slechts een kwart van de Nederlandse consumptie is afkomstig uit eigen land, de rest komt grotendeels uit Europa en voor een deel van erbuiten. In theorie kunnen we de eigen bevolking voeden als we niet aan export doen, maar dat is een situatie die verre van realistisch is, gezien het dieet dat we dan zouden moeten volgen: een vereenvoudigde variant van de ouderwetse Hollandse pot. Veel aardappelen, heel weinig vlees, jus en groenten. Koffie, thee, chocola, olijfolie, rijst, pasta, noten en bananen verdwijnen en we gaan minder granen en varkensvlees eten. Het Planbureau voor de Leefomgeving berekende dat zelfvoorziening niet haalbaar is.

Is er nog ruimte voor veehouderij in Nederland? Zeker. Dieren vervullen een nuttige functie in het benutten van gras en restproducten die we als mensen niet kunnen of willen eten. Dit beeld past uitstekend in de visie over kringlooplandbouw van minister Schouten van Landbouw (CU). Dat betekent alsnog een drastische aanpassing van onze consumptie, want als we alleen gras en reststromen benutten, houden we een aanzienlijk kleinere dierlijke productie over.

Het dier zo gek nog niet

Het vee is ook niet weg te denken uit ons landschap. Een deel van de landschappen in Nederland is gevormd door de veehouderij, met name de open weidegebieden op de veen- en kleigronden in West- en Noord-Nederland, maar ook in de riviergebieden.

Hoe verhoudt de veehouderij zich dan straks tot kunstvlees en kunstmelk? Vlees- en melkvervangers zijn producten die gemaakt worden uit geraffineerde plantaardige eiwitten, die vaak een grote inzet van technologie en energie vereisen en reststromen genereren. In een aantal studies is de duurzaamheid van die producten in twijfel getrokken en worden peulvruchten als een duurzamer en gezonder alternatief genoemd. Als je toch (met mate) melk en vlees wilt gebruiken, dan is het dier dus zo gek nog niet.

Kortom: er is ruimte voor de koe in Nederland, maar de boer kan alle veranderingen niet in zijn eentje aan. Louter technische oplossingen voldoen niet, we hebben ook – of juist – een sociale en emotionele benadering nodig. De polarisatie die de kloof tussen boer en burger steeds groter maakt zit ons in de weg, terwijl we er toch samen uit moeten komen. Het landelijk gebied en de veehouderij hebben veel functies die we allemaal belangrijk vinden en die we een plek willen of zelfs moeten geven. Het gaat over zulke belangrijke zaken: biodiversiteit, een gezonde en mooie leefomgeving, veilig en gewaardeerd voedsel, gezonde dieren, een toekomstperspectief voor de veehouder, maar ook over functies als waterberging. Het klinkt misschien soft, maar juist dan zijn een maatschappelijke dialoog, verbinding en wederzijds begrip nodig. Laten we met elkaar zoeken naar oplossingen en naar draagvlak. Alleen zo kunnen we situaties met boerenprotesten, ultimatums, bedreigingen en daaropvolgende excuses voorkomen.